SV | Want de HEERE had van die gezegd, dat zij in de woestijn gewisselijk zouden sterven; en er was niemand van hen overgebleven, dan Kaleb, de zoon van Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun. |
WLC | כִּֽי־אָמַ֤ר יְהוָה֙ לָהֶ֔ם מֹ֥ות יָמֻ֖תוּ בַּמִּדְבָּ֑ר וְלֹא־נֹותַ֤ר מֵהֶם֙ אִ֔ישׁ כִּ֚י אִם־כָּלֵ֣ב בֶּן־יְפֻנֶּ֔ה וִיהֹושֻׁ֖עַ בִּן־נֽוּן׃ ס |
Trans. | kî-ʾāmar yhwh lāhem mōwt yāmutû bammidbār wĕlōʾ-nōwtar mēhem ʾîš kî ʾim-kālēb ben-yĕpunne wîhōwšuaʿ bin-nûn s |
Want de HEERE had van die gezegd, dat zij in de woestijn gewisselijk zouden sterven; en er was niemand van hen overgebleven, dan Kaleb, de zoon van Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun.
Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Zie hier over het gebruik van de interlineair.
|
Want de HEERE had van die gezegd, dat zij in de woestijn gewisselijk zouden sterven; en er was niemand van hen overgebleven, dan Kaleb, de zoon van Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun.
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!